Ari
en Bep Cohen waren broer en zus. Ari werd op 21 december 1904 geboren,
zijn zuster op 30 maart 1907. Beiden in Meppel. Ze waren kinderen van
Maurits en Jeannette Cohen. Maurits overleed in 1930, zijn vrouw in
1933.
|
|
|
|
|
Meijer van Esso was een broer van
Elizabeth's man Maurits. Ook hij
overleefde de oorlog niet.
|
|
|
Ari
Cohen had in de jaren twintig een handel in manufacturen onder de naam
Cohen's Manufacturenhandel. Hij handelde in herenkledingstoffen, cords,
manchesters, voeringen en fournituren. Eerst was zijn groothandel aan
het Oosteinde 1 gevestigd, later in de Catharinastraat eveneens op
nummer 1. In 1927 werd zijn vader Maurits Cohen vennoot in de zaak,
doch dat was slechts van korte duur, want die overleed in 1930. Had Ari
andere interesses, was hij ongeschikt als handelaar of speelde de
economische depressie hem parten? We zullen het nooit weten, maar zeker
is dat zijn zaak met ingang van 1 november 1935 werd opgeheven. Ari
begon aan een nieuwe carrière.
Bep Cohen was de weduwe van Maurits
van Esso, eigenaar van de N.V. Meppeler Goud-Zilverhandel en Horlogerie
L.M. van Esso. Deze firma was vanaf het eind van de negentiende eeuw in
een pand aan de Hoofdstraat gevestigd.
|
|
|
|
|
Maurits van Esso, de man
van Elizabeth, overleed reeds op jonge leeftijd en werd op de joodse
begraafplaats aan de Steenwijkerstraatweg begraven.
|
|
|
Broer
en zus Cohen gingen samenwonen in de Emmastraat 88. Het waren zeer
muzikale mensen. Ari was een fraaie bas en Bep speelde prachtig piano,
en beiden hebben zich in het Meppeler muziekleven zeer verdienstelijk
gemaakt. Ze hadden zangles van Marthe van Werven, die daarvoor
wekelijks uit Amsterdam kwam. Ze hadden een Steinway vleugel, die
dagelijks bespeeld werd. Pianostemmer Lingeman zei nog in 1942, toen
hij die vleugel kwam stemmen, dat het beter was hem voor een eenvoudige
piano om te ruilen. Immers, de Duitsers zouden als eerste zo’n
prachtige vleugel inpikken. Bep, die het niet op christenen had, sprak
toen de woorden: ‘Ik gun hem nog liever aan de Duitsers dan aan de
christenhonden.’ En dus was het de vleugel die in oktober 1942 als
eerste uit hun huis gehaald werd. Hij is met Van Gend en Loos naar de
gymnastiekzaal van de Rijks HBS aan het Zuideinde gebracht. Er is geen
spaan van heel gebleven, daar ze hem in de laatste oorlogswinter in de
kachel hebben opgestookt.
|
|
|
|
|
Meppeler
Operettevereniging in 1927 met een opvoering van ‘Marijke van
Scheveningen’. Middelste rij, 8e van links met bolhoed is Ari Cohen.
|
|
|
Ari
was voorzanger en voorganger in de synagoge en daarnaast onderwijzer op
de (voormalige) joodse school in de Touwstraat. De combinatie
voorganger-onderwijzer betekende een flinke stap terug in vergelijking
met de tijden aan het begin van de twintigste eeuw. Niet alleen was het
synagogebezoek in de loop van de jaren flink achteruitgegaan, ook de
joodse school was geen schim meer van wat ze eens was geweest. Ari was
de opvolger van H. Cohen van Delft, die slechts korte tijd voorganger
van de Nederlandsch Israëlitische gemeente was geweest. Tot 1937 was
dat de eveneens in de Emmastraat 76 woonachtige Siegmund Leuvenberg. In
Meppel werden diens kinderen Clara (1932) en Gretha (1933) geboren.
Leuvenberg vertrok met zijn familie naar Apeldoorn, waar hij in de
joodse verpleeginrichting Het Apeldoornsche Bosch ging werken. Daar zal
hij ongetwijfeld nauw hebben samengewerkt met de broer van Moritz
Lobstein, Jaques, die directeur van deze inrichting was. Ter
gelegenheid van zijn vertrek uit Meppel werd een plechtigheid in de
synagoge gehouden, waarbij afscheid werd genomen van Leuvenberg en
Cohen van Delft werd geïnstalleerd. De eerste werd toen vereerd met de
titel ‘chawer’. Opvallend is dat tijdens deze plechtigheid
vertegenwoordigers van de Meppeler afdeling van de Nederlandse
Zionistische Bond en de Zionistische Jeugdvereniging aanwezig waren.
Sigmund, zijn vrouw Rosa en hun dochters werden door de Duitsers op 23
juli 1943 in Sobibor vermoord.
Ari oefende in het voorjaar altijd
op de sofar (ramshoorn) voor Grote Verzoendag. Het was een klagend
geluid, de buren vonden het vreselijk; het leek wel of de deuren
knerpten. Een van de buurvrouwen belde eens bij hem aan en zei: ‘Je
moet de deuren eens laten smeren, ik word gek van dat geluid.’ Maar Ari
legde alles uit, zijn buren leerden ermee om te gaan. Natuurlijk
bouwden de Cohens ook een loofhuttentent in de tuin. In het dak van die
tent kwam een klein pijpje om daar doorheen de sterren te kunnen zien.
Ari en Bep waren gezette mensen die heel veel en lekker aten en
snoepten. Op sabbat staken de buurmeisjes bij hen het licht aan. Alles
was dan prachtig gedekt met zilveren bestek, kandelaars en schalen
waarop vele lekkernijen lagen. Diny Luchies, een buurmeisje, heeft nog
steeds een schilderijtje in haar bezit dat ze van Bep heeft gekregen
als dank voor de dienst op sabbat bij hen thuis.
Het huis van Cohen had geen steeg. Ze mochten de kolen naar binnen
brengen en de vuilnis aan de weg zetten via de steeg van de familie
Luchies. Bep liet haar dienstmeisje de vuilnis bij hen achter het huis
zetten en zei dan tegen mevrouw Luchies: ‘Daar de christenen er zijn om
voor de joden te werken en het dienstmeisje zo tenger is, zet jij de
vuilnis wel even aan de weg, hè?’ Iedere week was het dezelfde
procedure. En iedere week zei mevrouw Luchies: ‘Ik wil veel voor je
doen, maar dat doe ik nooit’, en zo is dat tot de deportatie van de
Cohen’s gegaan.
Bep ging in de goede tijden iedere middag naar de kapper. Dijkstra kwam
dan met de taxi voorrijden. Buurmeisje Diny Luchies: ‘Ik zat tegenover
de spiegel aan de schoorsteen en zag iedere middag de taxi een kwart
omslaan als Bep met haar volle gewicht in het voertuig neerdaalde.’
Het huis van Ari en Bep werd in drie fasen leeggehaald door Troost, de
aannemer/makelaar. Dat gebeurde in het kader van Tweede
Liro-Verordening die op 21 mei 1942 werd uitgevaardigd. Hierin stond
onder andere dat joden hun kunst- en andere verzamelingen dienden in te
leveren bij de Liro-bank. Alle kostbaarheden werden met een handkar
weggebracht. Bekend is dat het personeel dat de ruimingen uitvoerde,
ook zelf stal als raven en zo verdween een deel van de kostbaarheden
naar een boer op Tweeloo. Eerst werden in de avonduren het goud en
zilver via de achteruitgang van de buren naar elders gebracht.
Vervolgens moest het antieke Chinees porselein eraan geloven, en ten
slotte werd het kostbare Delfts blauw uit hun huis gehaald. Van alle
prachtige sieraden van Bep die op de handkar werden afgevoerd, is niets
teruggekomen.
Toch
is er na de oorlog nog iets van broer en zus weer boven water gekomen.
Ari was een verwoed boekenverzamelaar en het verhaal gaat dat de woning
van de Cohen’s vol met boeken stond. In de oorlog zijn al die boeken
uit het huis verdwenen. Wonder boven wonder dook een deel van die
boeken na de oorlog weer op. Het betrof een partij geestelijke boeken
met een waarde van f 300,- en romans ter waarde van f 200,-. Deze
boeken gingen naar mevrouw S.H. Cohen, Tuinbouwstraat 13a Groningen,
één van de erfgenamen van Ari.
Minstens even opvallend waren de
aandelen en obligaties die de oorlog 'overleefden'. Elizabeth bezat
veel meer dan haar broer. Het waren aandelen in Republic Steel, Gotham
Hosery Comp, Studebaker Corp en de obligaties Amsterdam 1933 en Haarlem
1938 die in een gesloten enveloppe in de woning aan de Emmastraat de
oorlog overleefden. De waarde daarvan was ongeveer f 5.000,-.
|
|
|
|
|
In september 1942 werd de
inboedel van de woning van Ari en Elizabeth Cohen in de Emmastraat
geïnventariseerd door de Meppeler politie en door de Weermacht in
beslag genomen.
|
|
|
Ari Cohen werd op 17 augustus 1942 weggebracht
naar het werkkamp in
Linde. Bep was radeloos en wist niet meer wat ze moest doen. Vader
Luchies heeft toen vaak ’s nachts bij Beps bed gezeten om haar te
kalmeren. Op een dag in augustus moest Bep van de Duitsers aardappels
rooien op de Lankhorst. Daarvoor had deze chique dame natuurlijk geen
geschikte schoenen en kleren. Van de buren kreeg ze toen klompen die
haar pasten (maat 45) en een rok, een blouse en een vest. Ze hield dat
aardappels rooien precies één dag vol, toen is buurman Luchies naar
dokter Dhont gegaan, de huisarts van zowel Bep als de familie Luchies
en zeer geliefd bij hen, om te vertellen dat dit niet kon. Dhont gaf
een verklaring af waaruit op te maken was dat ze niet meer kon rooien.
In de laatste week van september is ze ingetrokken bij de familie Van
Kleef op de Ceintuurbaan, waar ze slechts korte tijd kon blijven.
Het huis van haar broer en haar was namelijk gevorderd door de Duitsers
en zij moest voor 1 oktober het pand verlaten. Natuurlijk diende de
inrichting intact te blijven en die werd van tevoren dan ook
geïnventariseerd door onder andere Nederlandse politieagenten. De heer
en mevrouw Luchies hebben erg gehuild toen ze afscheid van Bep moesten
nemen, en dat heeft veel indruk op dochter Diny gemaakt, want die had
haar vader nog nooit zien huilen.
Ari en Bep hebben elkaar nooit weergezien. Toen Bep op 3 oktober in
Westerbork aankwam, was Ari reeds naar Auschwitz gedeporteerd en
vermoord. Hij had op 24 augustus Westerbork al verlaten en was op 30
september in Auschwitz vergast. Bep werd reeds op 5 oktober naar
Auschwitz gedeporteerd en daar op 8 oktober gedood.
|