Families

A.Brest

A.Cohen

H.Cohen / J.Wolff

S.Cohen / L.de Vries

D.en M.Drukker / J.de Hond

C.H.van Es

B.en S.van Esso / H.Roos

J.van Esso / J.Salomons

M.van Esso

B.Frank

H.Frank / P.Frank

J.Frank

R.Frankforter

B.van Gelder

R.Godfried

H.Goldsteen

M.Goldsteen

M., S., B. en S. Goldsteen

M.de Horst

S.Kan / J.Kan

S.Kats

N.en R.Keizer

J.van Kleef

B.Kroon

R.van Leer

S.de Leeuw en W.Kel

B.Levie

B.Levie

J.Levie

L.Levie

M.Levie

M.Lobstein

S.Mendels

C.Mesritz / R.Nathans

H. en S.Mesritz

M. en I.Pais / H.Polak

M.Polak

E. en J.van de Rhoer

J.van de Rhoer

J.van de Rhoer

L.van de Rhoer

M.van de Rhoer

P.van de Rhoer

S.van de Rhoer

M.A.Roos

S.Roos

J.Rozendal

J.Rozendal

I.Sanders

J.Schaap

S.van der Sluis

B.Stern

I.Stern

A.J.Stibbe

J.en B.de Vries / A.Klein

A.Weinberg

R.Wijl

L.J.Wilda

W.de Wilde

A.Wolf

I.Wolf

D.Wolff

D.Wolff / W.Russ

E.Wolff

J.Wolff

M. en J.Wolff

A.Zaligman

B.Zaligman

J.en M.Zaligman / I.Frank

J.Zaligman

P.Zaligman

S.Zaligman

S. en E.van Zuiden

P.Zwarts

A.Zwiers-Rozendal

Fam.van de Rhoer

Pension Molenstraat

Duits-joodse vluchtelingen

Moos Goldsteen was een zoon van Israël Goldsteen en Naatje Zeehandelaar. Dit echtpaar kreeg acht kinderen: Mozes, Samuël, Abraham, Jacob, Eduard, Betsie en twee kinderen doodgeboren. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog woonden alleen Moos en Sampie nog in Meppel; beiden waren vrijgezel. De eerste werd op 13 januari 1877 geboren, de tweede op 5 december van datzelfde jaar. Moos woonde in een met een bliksemschicht beschilderd huisje in de Noteboomstraat (nummer 9) dat hij huurde van de joodse gemeente. Sampie woonde bij zijn neef en nichten Mozes, Saartje en Betje in de Hoofdstraat.

De familie Goldsteen tijdens een reünie in 1918. Zittende met pijp Mozes, op de voorgrond met pet zijn broer Eduard.

Evenals bijna alle andere Meppeler Goldsteens was Moos (huis)schilder. Hij was een vakman. Niet alleen zorgde hij ervoor dat het huis van zijn opdrachtgever weer goed in de verf kwam te zitten, ook voorzag hij die van de nodige decoraties. Op schoorstenen schilderde hij bijvoorbeeld boerderijtjes en bijbelse taferelen, of wat de opdrachtgever ook maar wilde hebben. Zo kreeg hij eens het verzoek van een Staphorster boer om de Rode Zee op zijn schoorsteen te schilderen. Goldsteen toog aan het werk; het eindproduct was een plas roodachtig water met daaromheen een zandpartij. Toen hij klaar was, riep hij de boer, die aandachtig het beeld in ogenschouw nam. Na enkele seconden zei die: ‘Waar zijn de Egyptenaren nou?’ (De boer was uiteraard goed op de hoogte van hetgeen in de bijbel over de Rode Zee stond geschreven). Goldsteen, altijd even ad rem, had zijn antwoord al klaar: ‘Die zijn allemaal verzopen.’

Moritz Lobstein (zittend, 2e van rechts) en Mozes Goldsteen (staand, 2e van links) maakten in 1940 nog deel uit van de gemeenteraad van Meppel.

Behalve schilder was Moos politicus en raadslid voor de SDAP. Hij was op 7 mei 1917, toen er een tussentijdse vacature kwam, tot lid van de gemeenteraad benoemd. Veel concurrentie voor de opengevallen plaats had hij niet, want hij stond als enige op de kandidatenlijst vermeld. Hij was als raadslid vooral geliefd bij de arbeiders en de kleine burgerij van Meppel. Moos stak zijn mening niet onder stoelen of banken en roerde zich niet alleen met de mond in de Raadszaal, maar ook met de pen als ingezonden stukken schrijver in de Meppeler Courant. Taalkundig mankeerde er nog al eens wat aan zijn epistels, hetgeen de volgende opmerking ontlokte: ‘Goldsteen hanteert uitstekend de verfkwast, maar even slecht zijn pen.’ Ook als raadslid viel hij regelmatig op door minder parlementair taalgebruik, hetgeen hem nogal eens in conflict met burgemeester Knoppers bracht. Als hij zijn woorden weer eens moest terugnemen of door andere vervangen, richtte hij zich steevast tot zijn vriend, het liberale raadslid mr. Doornbos: ‘Och meneer Doornbos, geef me daar eens een paar andere woorden voor, maar ze moeten wel hetzelfde betekenen.’
In 1932 werd hij geroyeerd als lid van de SDAP, omdat hij als schilder leveranties aan de Meppeler Woningstichting zou hebben gedaan. Dat belette hem echter niet zijn raadswerk voort te zetten: in 1935 keerde hij met een eigen lijst in de raad terug. In 1939 werd zijn fractie zelfs een tweemansfractie. Vanaf eind 1940 was het, alhoewel hij zich allang van het joodse geloof had afgekeerd, afgelopen met zijn politieke carrière: hij werd uit de gemeenteraad en de raadscommissies verwijderd. Het is des te tragischer dat Goldsteen in een van de laatste vergaderingen van de gemeenteraad waarbij hij aanwezig mocht zijn, verklaarde tegen de aanstelling van acht extra hulpagenten van politie te zijn. Hulpagenten die ruim twee jaar later hebben geholpen Moos en zijn geloofsgenoten uit hun huizen te halen. In de notulen van die vergadering staat dat Goldsteen ‘[...] geacht wenscht te worden tegen deze uitbreiding te hebben gestemd.

Moos Goldsteen was bijzonder bij het socialistische gedachtengoed
betrokken. Getuige ook deze brief aan de heer Schaper,
hoofdredacteur van Het Vrije Volk.

Moos was niet alleen actief in de politiek, ook bestuurlijk stond hij zijn mannetje. Zo was hij onder meer voorzitter van de Burgersociëteit, die altijd in Hotel Westerbeek bijeenkwam.

De zaak Goldsteen
Dat reeds vanaf het begin van de Tweede Wereldoorlog actie gevoerd werd tegen joden, laat correspondentie betreffende de zaak Goldsteen zien.
Op 22 juni 1940 had in hotel Westerbeek op de Wheem een woordenwisseling plaats tussen de NSBer Woudman en het joodse gemeenteraadslid Goldsteen, die had gezegd: ‘Facisme is moord.’ Woudman meldde dit aan de in Meppel werkzame Duitser Schulte. Deze gaf het voorval per brief door aan Untersturmführer Thie. Er volgde een onderzoek door de Sicherheitsdienst, die in Groningen gevestigd was. De Außenstelle Assen maakte de volgende notitie van dit telefoongesprek:

Meldung des V-Mannes W. Schulte aus Meppel über einen antideutschen gesinnten Juden. Der mit uns zusammen arbeitende V-Mann Schulte teilte in einem gelegentlich geschriebenen Privatbriefe mit, daß am Sonnabend, den 22.6.1940, gegen 12.15 Uhr in dem Lokale ‘Westerbeek’ in Meppel das jüdische Gemeinschaftsmitglied Moses Goldsteen, wohnhaft in Meppel, Nooteboomstraat 1, den jüdischen Schlachtruf aus der Zeit vor dem 10. Mai 1940, wo die Besetzung Hollands durch die deutsche Wehrmacht erfolgte, gerufen hat. Der Schlachtruf lautet – wie allgemein bekannt ist – ‘Faschismus ist Mord.’

Op 3 juli werd een onderzoek ingesteld; in eerste instantie werd Schulte gehoord. Hij bevestigde het bericht en noemde als getuige de Gruppenleiter van de NSB Woudman. Deze deelde mee dat hij, na een Partijdag in Lunteren in hotel Westerbeek 'dem Jude Goldsteen getroffen habe'. Woudman was gekleed in het zwarte uniform van de NSB en nam aan het gesprek aan de stamtafel deel. Zijn verschijning zal Goldsteen, toch al driftig van aard, zeker tot de hierboven genoemde opmerking aangezet hebben. Woudman was vervolgens naar huis gegaan en Schulte 'von dem er wußte, daß er Verbindung mit der hiesigen Dienststelle hatte' over dit voorval gebeld. Ook de eveneens in hotel Westerbeek aanwezige Tiekstra bevestigde het hierboven vermelde voorval.
Het liep voor Goldsteen met een sisser af, want de uitspraak van de Sicherheitspolizei luidde:

Die Äußerungen des Juden Moses Goldsteen, wohnhaft Meppel, Nooteboomstraat 1, richteten sich nicht gegen Deutsche, sondern gegen Angehörigen des NSB. Wenn wegen derartigen Äußerungen seitens der Sicherheitspolizei eingeschritten wird, werden in Kürze alle Beleidigungen der Mussert-Leute an uns herangetragen werden. Erbärmlich ist es auf jeden Fall, daß sich NSB-Angehörigen derartige Äußerungen von einem Juden gefallen lassen. Der Jude Goldsteen ist vorläufig nur karteimäßig zu erfassen, um bei erneutem Inerscheinungtreten auf das vorhandene Material zurückgreifen zu können.

Na het vertrek van Goldsteen uit Meppel liep het minder goed met hem af.

Mozes Goldsteen, staand links met pijp, tijdens een bijeenkomst ter gelegenheid van de ingebruikneming van het pompstation op de Havelterberg.

Moos zat in het augustuszonnetje voor zijn huis aan de Noteboomstraat een pijp te roken. De bliksemschichten op de gevel van zijn huis, die hij er eens in een wilde bui op geschilderd had, maakten van die 31e augustus een extra angstaanjagende dag. Klaas van Dorsten, op weg van zijn huis naar de aardappelzolder tegenover de woning van Goldsteen, zag hem daar zitten en zei: 'Je rookt nog een goede pijp, dat kan ik ruiken'. 'Ja', zei Moos, 'dat is nog een beste en de laatste ook'. Toen Moos zijn pijp had opgerookt, slofte hij naar binnen, legde zijn pijp op tafel, pakte een koffertje en liep de deur uit. Klaas zei nog tegen hem: 'Moos, doe het niet, kom bij ons op de aardappelzolder. We hebben daar al een plaatsje voor je gemaakt'. Maar Moos zijn reactie was: ''Waarom zou ik onderduiken, de oorlog zal toch niet lang meer duren en dan kom ik weer terug'.
Toen deed hij de deur achter zich dicht en slofte door de Woldstraat op weg naar de Wheem. Daar stond voor Hotel Westerbeek, vroeger zijn stamcafé, de DABO-bus gereed die hem naar Werkkamp Orvelte zou brengen. Hij is nooit meer in Meppel teruggekomen. Begin oktober werd hij vanuit Orvelte naar Westerbork vervoerd en vandaar op 5 oktober naar Auschwitz. Daar stierf hij reeds op 8 oktober.


Vorige