Families

A.Brest

A.Cohen

H.Cohen / J.Wolff

S.Cohen / L.de Vries

D.en M.Drukker / J.de Hond

C.H.van Es

B.en S.van Esso / H.Roos

J.van Esso / J.Salomons

M.van Esso

B.Frank

H.Frank / P.Frank

J.Frank

R.Frankforter

B.van Gelder

R.Godfried

H.Goldsteen

M.Goldsteen

M., S., B. en S. Goldsteen

M.de Horst

S.Kan / J.Kan

S.Kats

N.en R.Keizer

J.van Kleef

B.Kroon

R.van Leer

S.de Leeuw en W.Kel

B.Levie

B.Levie

J.Levie

L.Levie

M.Levie

M.Lobstein

S.Mendels

C.Mesritz / R.Nathans

H. en S.Mesritz

M. en I.Pais / H.Polak

M.Polak

E. en J.van de Rhoer

J.van de Rhoer

J.van de Rhoer

L.van de Rhoer

M.van de Rhoer

P.van de Rhoer

S.van de Rhoer

M.A.Roos

S.Roos

J.Rozendal

J.Rozendal

I.Sanders

J.Schaap

S.van der Sluis

B.Stern

I.Stern

A.J.Stibbe

J.en B.de Vries / A.Klein

A.Weinberg

R.Wijl

L.J.Wilda

W.de Wilde

A.Wolf

I.Wolf

D.Wolff

D.Wolff / W.Russ

E.Wolff

J.Wolff

M. en J.Wolff

A.Zaligman

B.Zaligman

J.en M.Zaligman / I.Frank

J.Zaligman

P.Zaligman

S.Zaligman

S. en E.van Zuiden

P.Zwarts

A.Zwiers-Rozendal

Fam.van de Rhoer

Pension Molenstraat

Duits-joodse vluchtelingen

Gehuwd met Franciskus Johannes Zwiers (niet-jood)

Jacob Rozendal, in 1852 in Havelte geboren, trouwde op 28 februari 1878 in Havelte met de in 1857 eveneens in Havelte geboren Schoontje Glazer. Reeds spoedig verhuisden ze naar Meppel. Het echtpaar kreeg zeven kinderen: Saartje, Jettje, Lezer, Jacob, Klazina, Aleida en Vrouwgien. Twee kinderen overleden voordat ze de huwbare leeftijd bereikt hadden Lezer en Saartje), de overige vijf trouwden. Vier van hen woonden voor het begin van de oorlog in Meppel: Jacob, Jettje, Vrouwgien en Aleida. Jacob sr. overleed op 10 mei 1924 in Staphorst. Zijn vrouw Schoontje overleefde hem zestien jaar en overleed vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog: op 5 januari 1940.
Vrouwgien (geboren in 1891) trouwde in 1918 met Hendrikus Johannes Knoops (1893). Hendrikus Knoops was geen jood. Ze kregen zes kinderen. Vrouwgien overleed op 16 september 1939 en zou de oorlog dus niet meer meemaken.

Vrougien Knoops-Rozendal, een zuster van Aleida, was voor het
uitbreken van de oorlog reeds overleden.

Aleida (1893) trouwde in 1913 met de eveneens niet-joodse Franciskus Johannes Zwiers. Zij kregen maar liefst elf kinderen. Jacob trouwde een joodse vrouw en Jettje was bij het uitbreken van de oorlog ongetrouwd; zij zullen elders worden besproken.
Aleida Zwiers-Rozendal moest zich begin 1941 samen met haar man en kinderen melden bij de gemeente Meppel in het kader van verordening 6/1941 waarin werd verordonneerd dat alle joden zich moesten laten registreren. Voor 21 februari moest iedereen een formulier (waarvoor natuurlijk wel f 1,- voor moest worden betaald ...) ter Secretarie inleveren. Aangezien iedereen die ten minste één voljoodse grootouder had, als ‘geheel of gedeeltelijk van joodschen bloede’ beschouwd werd, ontkwamen ook de families Zwiers niet aan deze maatregel.
Aleida stelde zich direct in verbinding met de Nederlandsch Israëlitische Gemeente in Meppel: of die wilde verklaren dat zij geen leden van de Israëlitische Gemeente waren. Dat wilde men wel, maar het heeft niet geholpen. De gemeente Meppel bleek onvermurwbaar, de formulieren dienden te worden ingevuld. Wel behoefde de familie het bedrag van f 1,- niet te betalen, omdat hun inkomsten van dien aard waren dat er geen ruimte was voor dergelijke uitgaven.

Aleida Zwiers-Rozendal kreeg op 16 september 1942 van Meppels
burgemeester een verklaring van een gemengd huwelijk.

De vetgedrukte ‘J’ kwam medio 1941 in het persoonsbewijs van Aleida te staan; haar kinderen bleven daarvan gevrijwaard. Maar dat was pas het begin. De lange reeks vernederende maatregelen werd eind april 1942 voortgezet met de invoering van de jodenster. Joden vanaf zes jaar oud die zich buitenshuis vertoonden, werden verplicht deze gele Davidster, waarop het woord ‘Jood’ stond, op hun kleding te dragen. Tegen inlevering van een textielpunt en vier cent per exemplaar moesten de sterren worden aangeschaft. Hoe moet dat gevoeld hebben? Van Aleida Zwiers is in ieder geval bekend dat zij zich schaamde voor deze toch wel bijzonder stigmatiserende ster. Vervolgens diende Aleida een ‘Verklaring voor de vaststelling van een gemengd huwelijk’ in te vullen. Op 16 september was de verklaring van Aleida gereed en werd die naar de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters gezonden. Toen de meeste Meppeler joden op 3 oktober hun woonplaats moesten verlaten, was een van de tien legaal in Meppel verblijvende joden dus Aleida Zwiers-Rozendal.
Maar daarmee was het wat haar betreft nog niet afgelopen. De maatregelen bleven de paar in Meppel verblijvende joden achtervolgen. Betreffende Aleida werd begin 1943 een Fragenbogen zur Judenerfassung opgesteld. Daarin werd alle relevante informatie over haar en haar familie neergeschreven. Aan het eind van dit document werd vermeld dat haar geen bewijs van vrijstelling werd verleend: ‘Freistellungsvermerk: nein’. Dat betekende het eind van haar verblijf in Meppel.
De aanleiding voor deze onverwachte deportatie naar Westerbork kon wel eens verraad zijn geweest. Aleida had in haar woning twee portretten van leden van het Koninklijk Huis opgehangen: van koningin Wilhelmina en prinses-regentes Emma. Dat was tegen het zere been van de Duitsers en als ze al een reden zochten om haar op transport te stellen, dan was dat er zeker een. Waarschijnlijk werd de NSBer Kroon over dit feit getipt door een familielid. Op zijn beurt stelde Kroon de politie ervan in kennis. Bepaalde NSBers hadden zo hun eigen filosofie over joden:

Joden waren uitzuigers en klaplopers. Joden gooiden met stenen en waren belust op geld. Kortom, joden gedroegen zich niet als anderen. Ik hoorde om mij heen dat het goed was dat joden naar de kampen in het Oosten gingen. Daar konden ze opnieuw worden opgevoed en leerden ze werken. Dat die joden werden aangepakt was een goede zaak, zo begreep ik.

Aleida Zwiers-Rozendal.

Aleida kwam dus in Westerbork ter1echt en ze zou ongetwijfeld naar het Oosten weggevoerd zijn als haar oudste dochter niet kans had gezien de Duitse bewaking van het kamp om te kopen: Aleida mocht naar Amsterdam voor een keuring. Samen met haar dochter stapte ze op de trein, op weg naar het ziekenhuis in Amsterdam; niet naar het Oosten maar naar het Westen dus. Tijdens een tussenstop in Meppel werd nog een nichtje opgepikt dat de dames zou begeleiden. Gedrieën gingen ze naar het joodse ziekenhuis. Daar ontmoetten ze nog een Meppelse: Julie Drukker, die daar werkzaam was. Ze hebben daar nog wat gepraat met haar en toen heeft Aleida het ziekenhuis verlaten, haar tasje hield ze voor de jodenster. Eerst in de tram en toen in de trein terug naar Meppel. Daar heeft ze (in tegenstelling tot haar broer en zuster) de bevrijding meegemaakt, want ze is niet nog een keer door de Duitsers opgepakt.
Zij moest de ster tot eind 1943 op haar jas blijven dragen. Toen kreeg de burgemeester van Meppel een brief van de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters, waarin stond:

De Commissaris-Generaal voor de Veiligheid heeft aan Rozendal, Aleida, geh. met Zwiers, geboren op 14 Januari 1893 te …, wonende te Meppel, Hagendwarsstraat 25, vrijstelling verleend van het dragen van de Jodenster.
Het is de wensch van de Duitsche autoriteiten, dat van deze ontheffing op de hieronder aangegeven wijze aantekening wordt gehouden in het bevolkingsregister en dat aan belanghebbende onverwijld een nieuw Persoonsbewijs wordt uitgereikt, voorzien van een door de Inspectie te plaatsen stempelafdruk J.
Op de persoonskaart in vak 6) achter de aanduiding J wordt een * geplaatst, hetgeen betekent: ontheffing Jodenster.

Ook dit keer zal de gemeente deze maatregel onverwijld hebben uitgevoerd. Dat betekende dat Aleida vanaf eind november 1943 zonder jodenster op haar kleding naar buiten mocht.

Hagendwarsstraat.


Vorige