Families

A.Brest

A.Cohen

H.Cohen / J.Wolff

S.Cohen / L.de Vries

D.en M.Drukker / J.de Hond

C.H.van Es

B.en S.van Esso / H.Roos

J.van Esso / J.Salomons

M.van Esso

B.Frank

H.Frank / P.Frank

J.Frank

R.Frankforter

B.van Gelder

R.Godfried

H.Goldsteen

M.Goldsteen

M., S., B. en S. Goldsteen

M.de Horst

S.Kan / J.Kan

S.Kats

N.en R.Keizer

J.van Kleef

B.Kroon

R.van Leer

S.de Leeuw en W.Kel

B.Levie

B.Levie

J.Levie

L.Levie

M.Levie

M.Lobstein

S.Mendels

C.Mesritz / R.Nathans

H. en S.Mesritz

M. en I.Pais / H.Polak

M.Polak

E. en J.van de Rhoer

J.van de Rhoer

J.van de Rhoer

L.van de Rhoer

M.van de Rhoer

P.van de Rhoer

S.van de Rhoer

M.A.Roos

S.Roos

J.Rozendal

J.Rozendal

I.Sanders

J.Schaap

S.van der Sluis

B.Stern

I.Stern

A.J.Stibbe

J.en B.de Vries / A.Klein

A.Weinberg

R.Wijl

L.J.Wilda

W.de Wilde

A.Wolf

I.Wolf

D.Wolff

D.Wolff / W.Russ

E.Wolff

J.Wolff

M. en J.Wolff

A.Zaligman

B.Zaligman

J.en M.Zaligman / I.Frank

J.Zaligman

P.Zaligman

S.Zaligman

S. en E.van Zuiden

P.Zwarts

A.Zwiers-Rozendal

Fam.van de Rhoer

Pension Molenstraat

Duits-joodse vluchtelingen

Fritz Blasbalg, Elisabeth Böttigheimer, Albert, Henriëtte Frank-Seligmann, Irma Frank, Henriëtte Grünberg, Emma en Siegfried Hellmann, Alexander Reinheimer, Elfride Reinheimer-Grünberg, Paul Reinheimer, Salomon Rothschild, Leo Westreich, Treinle Wechsler en Levy Wolff

In de jaren dertig werd door het regime van Hitler aan meer dan 6.000 – merendeels niet kapitaalkrachtige – joden toegestaan zich in Nederland te vestigen. De bedoeling: verspreiding van het antisemitisme, want wie zat op zoveel ‘arme sloebers’ te wachten? Met behulp van de Nederlandse overheid en met name joods-filantropische instellingen uit Amerika zorgde het Joodsche Vluchtelingen Comité zo goed en zo kwaad voor hun onderhoud. Tijdens de oorlog zorgde het op initiatief van de kerkgenootschappen opgerichte Comité van Steun voor dit vluchtelingenwerk. Ondanks veel tegenwerking van de Duitsers heeft dit comité tot eind 1942 gefunctioneerd en zes miljoen gulden bijeengebracht en verdeeld.

De familie Reinheimer
Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog woonde er één Duits joods gezin in Meppel: de familie Reinheimer. Alexander Reinheimer was met zijn vrouw Elfride Grünberg en hun zoon Paul naar Meppel gekomen toen het Saargebied in 1933 in Duitse handen kwam.

Alexander Rheinheimer was afkomstig uit het Saar-gebied, doch overleed in Meppel

Alexander kreeg toestemming om veel geld en goederen mee te nemen. Van dat geld kocht hij een huis aan de Stationsweg en een winkelpand in de Woldstraat. De winkel richtte hij in met uit Duitsland meegebrachte machines en begon daar een plisseerinrichting.
De familie Reinheimer was de eerste joodse familie in Meppel die in aanraking kwam met de anti-joodse sentimenten van de Duitse bezetter. Op 19 juli 1940 stuurde de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken het gemeentebestuur van Meppel een brief betreffende: registratie van joodse vluchtelingen. Dat betrof dus ook de familie Reinheimer. Hun namen dienden op aparte kaarten te worden geschreven. Daarmee kwam een einde aan de bijzondere regeling van 16 oktober 1939 volgens welke opname van deze vluchtelingen in de bevolkingsregisters mogelijk was. De laatste zin uit de hierboven genoemde brief is kenmerkend voor de houding van de bezetter ten aanzien van joden: ‘De overgeschreven kaarten moeten, nadat daarop met rooden inkt is vermeld “kaart J V vernieuwd”; onverwijld aan de Inspectie van de Bevolkingsregisters worden toegezonden.’
Door deze maatregel werden de joden die tussen 1933 en 1938 ons land waren binnengekomen (voor het merendeel gevlucht voor het Nazi-regime) dus geregistreerd en daarmee duidelijk in beeld gebracht. De Meppeler bevolking zou van deze maatregel weinig merken. Maar of de volgende, óók tegen Duitse joden gerichte maatregel, eveneens ongemerkt aan de Meppelers voorbij zou gaan, is nog maar de vraag.
In de loop van 1940, oktober om precies te zijn, werden twaalf joden met een buitenlandse nationaliteit uit het westelijke kustgebied van Nederland overgebracht naar Meppel. Het betrof:

Naam

Datum komst naar Meppel

Afkomstig uit

Fritz Blasbalg

16 oktober 1940

Rotterdam

Elisabeth Böttigheimer

16 oktober 1940

Rotterdam

Albert, Irma en Henriëtte Frank

21 oktober 1940

Hilligersberg

Henriëtte Grünberg

11 december 1940

Arnhem*

Emma Hellmann

16 oktober 1940

Rotterdam

Siegfried Hellman

16 oktober 1940

Rotterdam

Salomon Rothschild

16 oktober 1940

Rotterdam

Leo Westreich

18 oktober 1940

Terneuzen

Levy Wolff

16 oktober 1940

Rotterdam

Treinle Wechsler

November 1940

Rotterdam

* Henriëtte Grünberg vertrok op 17 oktober 1940 vanuit Rotterdam naar Arnhem, maar verhuisde twee maanden later naar Meppel.

Ongetwijfeld zullen deze ‘vreemdelingen’ door plaatsgenoten zijn opgemerkt en zal men zich misschien hebben afgevraagd: wat doen deze mensen ineens in Meppel? Een bevredigend antwoord zullen ze daar vast niet op hebben gekregen: het was gewoon een van die door de Duitsers genomen maatregelen om joden te pesten. Waar anders was hun gedwongen vertrek van het kustgebied naar het achterland, goed voor?
Om deze twaalf joden onder te brengen zal niet eenvoudig geweest zijn, temeer daar ze over het algemeen berooid in Meppel aankwamen. Het Joodsche Vluchtelingen Comité speelde hierbij een belangrijke rol en zorgde voor woonruimte, voeding en zakgeld. Het merendeel werd ondergebracht in panden aan de Heerengracht, de Steenwijkerstraatweg, de Keizersgracht en de Woldstraat. Regelmatig verhuisden zij van het ene pand naar het andere. Zo woonde Fritz Blasbalg in de twee jaar dat hij in Meppel woonde aan het Zuideinde, de Steenwijkerstraatweg, de Keizersgracht en wederom aan de Steenwijkerstraatweg.

Fritz Blasbalg
Fritz Blasbalg kwam geheel berooid uit Duitsland. In Meppel werd hij zo goed als mogelijk door de joodse gemeenschap opgevangen, maar meer dan het allernoodzakelijkste kon men voor hem niet betalen. Zo kwam het dus dat Fritz op zijn afgetrapte leren schoenen met gaten in de zolen door Meppel liep. Joël van de Rhoer (‘De Rieke’) zag dat en stelde voor de schoenen op zijn kosten te verzolen. Fritz was zeer verheugd en dus gingen de schoenen naar de schoenmaker. Toen ze verzoold waren kon hij eindelijk weer eens ‘nette’ schoenen aantrekken en Van de Rhoer dacht: ‘Die is tevreden.’ Integendeel, zo zou blijken, want toen hij aan Blasbalg vroeg wat die van de verzoolde schoenen vond, antwoordde die: ‘’t Is me niet naar wens, want ik ben altijd gewoon mijn schoenen te laten verzolen met kernleder [een uitstekende kwaliteit leer, TR] en dat is nu niet gebeurd.’ Sindsdien wordt het woord ‘kernleder’ bij de familie Van de Rhoer gebruikt als er sprake is van een ‘gotspe’, een onbeschaamde brutaliteit.

In september 1942 werd de inboedel van de woning van onder andere de familie Frank aan de Steenwijkerstraatweg geïnventariseerd door de Meppel politie en door de Weermacht in beslag genomen.

Treinle Wechsler
Treinle Wechsler kwam in November 1940 vanuit Rotterdam naar Meppel. Ze was geboren op 19 november 1872 in het Duitse Aschbach (tegenwoordig gemeente Bamberg in Beieren). Ze was de weduwe van de op 4 september 1869 in Leer (Ostfriesland) geboren Meyer Rosenberg. Na hun huwelijk vestigde het echtpaar zich in Leer, waar ze het beroep van ‘Kauffrau’ resp. ‘Kauffmann’ uitoefenden.
Meyer overleed reeds in 1912. Treinle verhuisde toen eerst naar Bad Arolsen en vertrok later als vluchteling voor het Nazi-regime naar Nederland, waar ze in Rotterdam ging wonen. Door een van de eerste anti-joodse maatregelen, werd ze eind 1940 verplicht Rotterdam te verlaten. In Meppel kwam ze eerst in de Woldstraat 35 te wonen, doch verhuisde in 1941 naar de Molenstraat 36. Hier kwam ze in het pension van mevrouw Kan terecht, waar meer joodse dames verbleven. In de nacht van 2 op 3 oktober 1942 werd ook Treinle uit haar woning gehaald en naar Westerbork gebracht. Buren hebben haar nog horen roepen: ‘Mein Gebetebuch, mein Gebetebuch ...’ Ze verbleef nog geruime tijd in Westerbork voordat ze naar Theresiënstadt werd gedeporteerd. Daar stierf ze op 3 november 1944.
Van twee weten Duitse joden weten we iets meer: de families Hellmann en Frank.

De familie Hellmann
Voor Siegfried Hellmann was het vertrek naar Meppel de tweede tegenslag voor hem in korte tijd. Tijdens het bombardement van Rotterdam in 1940 werd de woning van Siegfried Hellmann volledig verwoest en verloor hij al zijn bezittingen. Hij woonde aan de Aert van Nesstraat waar hij een kamer huurde voor ƒ 2,75 per week. Op 16 oktober 1940 kwam hij naar Meppel. Ook zijn zuster Emma met haar dochter Elisabeth vertrokken van Rotterdam naar Meppel.
Geheel berooid klopte Siegfried bij het Joodse Vluchtelingencomité aan die hem eerst in de Touwstraat onderbrachten en daarna een kamer aan de Steenwijkerstraatweg voor hem regelde en betaalde. Voor ƒ 7,- per week genoot hij daar volledig pension en daarnaast ontving hij ƒ 0,75 zakgeld per week.
Voor zijn vertrek naar Meppel had hij van de Gemeentelijke Dienst voor Maatschappelijk Hulpbetoon te Rotterdam nog wat kleren gekregen, maar met de winter voor de deur was dat beslist te weinig. In een ontroerende brief schrijft hij op 8 november 1940 aan Maatschappelijk Hulpbetoon in Meppel:

Siegfried Hellmann kwam berooid in Meppel aan en verzocht de plaatselijke overheid om ondersteuning.

Ich befinde mich jetzt in eine sehr bedauerliches Lage und da ich keine Geldmittel bezitze und mir keine Gelegenkeit gegeben ist Geld aus England zu erhalten, bitte ich folgende gegenstände zu bewilligen: 1 Anzug, 1 Oberhemd, 1 Pyama.’

Gelukkig deed Maatschappelijk Hulpbetoon haar naam eer aan en gaf Siegfried in januari 1941 een aantal kledingstukken waaronder: een kostuum, pyjama, sokken, borstrokken, onderbroeken, pull-over, overhemden en schoenen.
In hetzelfde jaar nog verhuisde Siegfried Hellmann van de Steenwijkerstraatweg naar de Heerengracht 53. Toen de winter van 1941 aanstaande was, had hij opnieuw dringend behoefte aan wat kleren. Nu kreeg hij onder anderen een winterjas, shawl, eenpersoons deken en een paar overhemden. Uit de antwoorden op de inmiddels in het Nederlands gestelde verzoeken blijkt dat Benjamin Kroon – waarschijnlijk namens de joodse gemeenschap in Meppel – de belangen van Siegfried behartigde en zijn brieven in het Nederlands vertaalde. Toen bleek ook zijn dramatische situatie.
Hellmann had Duitsland in de jaren dertig verlaten om naar Australië te vluchten maar mocht geen geld meenemen. Daarom had hij zijn gehele kapitaal ‘verzilverd’ in kleding, sieraden en koffers. In totaal bezat hij voor ƒ 2451,- aan goederen. Al deze zaken waren tijdens het Rotterdamse bombardement verloren gegaan. Ondanks het feit dat hij een schadeclaim indiende heeft hij nooit een vergoeding voor geleden schade ontvangen. Berooid en verlaten bivakkeerde hij in Meppel, maar het zou nog erger worden. Op 5 mei 1942 werd de 63-jarige Siegfried door de SS uit zijn huis aan de Heerengracht gehaald en door agent Veldhuis naar Assen gebracht. Nog diezelfde dag kwam hij in Westerbork aan. De reden van dit plotselinge vertrek? Onbekend. Hij was de eerste jood die op last van de Duitsers Meppel moest verlaten. Op zijn persoonskaart staat: ‘Strafgevangene sinds mei 1942.’
Op 30 september 1942 werd hij in Auschwitz vermoord.
Waarschijnlijk omdat haar broer Siegfried vertrokken was, verliet ook Emma Meppel en ging naar Amsterdam. Op 17 juni 1942 kreeg de gemeente Meppel een brief van de Hoofdcommissaris van Politie uit Amsterdam, waaruit bleek dat mevrouw Hellmann zich daar bij de politie had gemeld echter zonder in het bezit te zijn van de zogenaamde afmeldingsstaat. Dat was verplicht volgens de ‘Vreemdelingencirculaire nr. 4, paragraaf 39’. In bovengenoemd schrijven werd gevraagd naar het bewuste afmeldingsformulier. Prompt werd dat opgestuurd met daarbij een excuus van Hoofdinspecteur Breedveld: mevrouw had zich op 26 mei 1942 alleen bij de afdeling Bevolking van de Secretarie naar Amsterdam laten uitschrijven, maar niet bij de politie. Breedveld snapte dan ook niet wie haar een ‘Reisepass’ had verstrekt. Emma bleef niet lang in Amsterdam; zij overleed op 19 februari 1943 in Auschwitz.
Emma was samen met haar dochter, de in 1914 in het Duitse Bamberg geboren Elisabeth Böttigheimer, vanuit Rotterdam naar Meppel gekomen. Ze werden onder andere aan de 2e Hoofdstraat, de Steenwijkerstraatweg en de Keizersgracht ingekwartierd. Moeder bleef aan de Keizersgracht wonen, maar dochter verhuisde nogmaals. Dit keer naar de Woldstraat. Op 22 oktober 1941 trouwde ze met de eveneens in de Woldstraat wonende Samuel van de Rhoer om vervolgens bij zijn ouders in huis te gaan wonen op huisnummer 58.
Reeds snel na het huwelijk met Samuel raakte Elisabeth in verwachting. Alles leek op rolletjes te lopen, tot bleek dat Samuel op 17 augustus moest vertrekken naar het werkkamp in Linde. Nu stond zij er helemaal alleen voor … en de bevalling was aanstaande. De kleine Levi Leopold werd op 13 september geboren, doch het ging niet goed met hem: het jongetje overleed op 2 oktober. Het laatste begrafenisbericht van koster Benjamin Kroon aan grafdelver Holterman betrof dan ook ‘(…) het maken van een kindergraf voor een kind van 3 weken, n.l. zoontje van de heer S. van de Rhoer.’
Vader Samuel was inmiddels door de Duitsers vanuit Linde naar Kamp Westerbork gebracht en zou zijn vrouw daar pas weerzien. Elisabeth moest dus niet alleen het verlies helemaal in haar eentje dragen, ze moest ook de begrafenis regelen. Die was oorspronkelijk gepland op zondag 4 oktober om 13.00 uur.
Waarschijnlijk is het baby’tje reeds zaterdagochtend begraven in de zogenaamde kinderrij op de joodse begraafplaats. Elisabeth was daar als enig familielid bij want zij had toestemming gekregen om tot na de begrafenis in Meppel te blijven terwijl de meeste Meppeler joden in de nacht van vrijdag op zaterdag uit hun huizen werden gehaald. Na de begrafenis werd ze echter zonder pardon door agent Roelof Veldhuis naar het station gebracht, vanwaar ze om 15.00 uur met een bus naar Westerbork zou vertrekken.
Op het Stationsplein kwam ze een paar bekenden tegen die zeiden: ‘Veldhuis, kijk nou even de andere kant op, dan zorgen wij dat Elisabeth een veilige schuilplaats krijgt.’ Veldhuis ging niet op dit voorstel in en dus werd ze op de bus gezet die haar naar Westerbork zou brengen, met alle gevolgen van dien. Zij overleed op 3 september 1943, haar man op 31 maart 1944.

De familie Frank
Aan de Steenwijkerstraatweg woonden Albert en Henriëtte Frank met hun dochter Irma. Het echtpaar had ook nog twee zonen: Sally Heinz en Walter. Heinz, zoals hij genoemd werd, woonde en werkte in Wageningen waar hij in opleiding was met het doel om zich in Palestina te vestigen (hij was een zogenaamde Palestinapionier). Walter was ondergedoken en zou als enige van de familie Frank de oorlog overleven.
Mevrouw Frank correspondeerde met haar zoon om elkaar op de hoogte te houden van wat er zoal gebeurde. Zo schreef ze ook een brief die ze op 18 augustus op de brievenbus deed. Natuurlijk vertelde ze daarin over haar man die in Orvelte tewerkgesteld was. Die brief kwam op 20 augustus bij de familie Wichards, waar Heinz woonde, aan. Zij haastten zich om terug te schrijven:

Geachte Mevrouw en Irma,

Vanmorgen kwam Uw brief aan Heinz, maar tot onze spijt is Heinz hier niet meer.
Gistermorgen half 10 kreeg hij de oproep om ’s avonds 8 uur in Utrecht te zijn. Vandaar zou men dan gezamenlijk naar Westerbork gaan. Hij hield zich héél goed ook bij het afscheid, beter als één van ons allen. Kleeding en levensmiddelen heeft hij genoeg meegenomen. Wij zullen hem nu nog een pakje sturen aan H. Seligmann en één aan E. Otten.
Wij hebben met Heinz afgesproken dat als U iets nodig heeft en ons even schrijft, wij het U zullen sturen. Ook wanneer wij iets van Heinz horen of U hoort iets wij elkaar zullen schrijven. Heinz zou U in de tram schrijven en zal dat wel gedaan hebben.
Sterkte toegewenst en vriendelijke groeten
Van fam. G. Wichards

Heinz had inderdaad op 19 augustus een kaartje naar zijn ouders gestuurd. In het Duits, de taal die zij het best beheersten:

Liebe Mutter vater & Irma
Leider ist es so weit. Ich bin unterwegs nach Westerbork. Heute morgen um 10 Uhr bekam ich den Aufruf. Um 8 Uhr heute Abend muss ich in Utrecht sein. Ich habe alles gut fertig bekommen. Schreib nun an Onkel Hermann.

Frank schreef vanuit Utrecht zijn ouders dat hij op weg was naar Westerbork.

Sally Heinz Frank.

Uit dit briefkaartje blijkt dat Heinz nog niet op de hoogte was van het feit dat zijn vader niet meer thuis was! Heinz werd een ‘verloren’ zoon, want hij kwam niet in Westerbork aan. Zijn moeder maakte zich zorgen en wendde zich tot de Meppeler politie. Die wist er ook niets van, maar verleende wel haar medewerking. Eerst belde de Meppeler politie de administratie van het kamp. Daar vertelde men haar dat er geen S.H. Frank van 22 jaar was aangekomen. Vervolgens besloot men contact op te nemen met de politie in Utrecht, de stad waar Heinz het laatst was gesignaleerd. Hoofdinspecteur Breedveld schreef op 31 augustus zijn Utrechtse collega dat Heinz niet in Westerbork was aangekomen en dat zijn familie zich zorgen maakte. Kon hij wat meer duidelijkheid verschaffen? Dat kon hij en op 4 september kreeg Breedveld antwoord:

In antwoord op Uw nevenvermeld schrijven en onder terugzending der bijlagen, heb ik de eer U edelachtbare te berichten, dat SALLY HEINZ FRANK, geboren te Dermoselfalz 17 maart 1920 zich aanvankelijk te laat heeft gemeld om met een transport joden naar Westerbork te worden overgebracht.
Na alhier eenige dagen te hebben vertoefd, is hij op 27 Augustus j.l. op eigen gelegenheid naar Westerbork vetrokken om zich aldaar te melden.
Ik adviseer U opnieuw tot den commandant van genoemd kamp te wenden of Frank daar thans wel is aangekomen.


De volgende stap was natuurlijk de administratie van het kamp opnieuw bellen. Nu kon men de Meppeler politie mededelen dat Heinz op 29 augustus in Westerbork was aangekomen. Men gaf zelfs, met de bekende Duitse gründlichkeit, het registratienummer van de jonge man: K 5509 225. Agent Rondhuis kreeg de ondankbare taak dit bericht aan mevrouw Frank mede te delen.
Wat was er intussen met Sally Heinz gebeurd? Waarschijnlijk heeft hij, nadat hij zijn oproep had ontvangen, het huis van de familie Wichards in Rhenen verlaten om naar een onderduikadres in Opheusen in de Betuwe te gaan. Omdat hij wist dat zijn ouders en zuster geen onderduikadres konden vinden, zette hij deze stap met tegenzin. Hij wist immers niet of er represaillemaatregelen tegen hen zouden worden genomen. Daarom verbleef hij slechts kort in Opheusen en meldde zich ongeveer een week later bij de politie te Utrecht. Het verdere vervolg van zijn reis naar Westerbork verliep zoals hierboven werd geschetst.
Omdat Sally verstand had van landbouw, kwam hij in Westerbork terecht op de landbouwafdeling. De familie Wichards kreeg regelmatig bericht van hem en stuurde, via een adres in Rhenen, pakjes naar hem. Sally bleef tot eind 1943 in Kamp Westerbork en werd toen naar Auschwitz gedeporteerd. Hij overleed daar op Eerste Kerstdag van dat jaar.

Brief die de familie Wichards op 27 april 1943 aan de familie Bisschop schreef.

De familie Frank kreeg niet alleen levensmiddelen van de familie Wichards. Ook rijwielhandelaar Bisschop uit Nijeveen ontfermde zich over de familie. Regelmatig ging hij op zijn fiets naar Westerbork om daar een pakje af te leveren. Een dochter van de heer Bisschop kan zich nog herinneren -ze was toen een jaar of zeven - dat haar vader geregeld levensmiddelen naar de heer Frank sr. bracht. Dat werd dan op een afgesproken plek neergelegd of begraven en later door de familie Frank opgehaald. Ook schreef men brieven aan de familie Frank. Toen die niet meer aankwamen schreef de familie Wichards op 27 april 1943 een brief aan der familie Bisschop met het adres van Heinz Frank in kamp Westerbork waar hij op dat moment verbleef. In de brief staat dat ze verder geen contact meer met Heinz Frank durven te hebben. De meest aangrijpende zin uit deze brief: ‘We hoorden zondag dat verleden week weer velen uit het kamp doorgestuurd waren naar Polen en dat het nu gevaarlijk word om te schrijven.’

Leo Paul Westreich
De als Duits-joods geregistreerde Leo Paul Westreich kwam op 18 oktober 1940 via Terneuzen naar Meppel, waar hij onderdak vond bij de familie Klaassen aan de Stationsweg op nummer 10. Dr. Jacobus Andries ‘Ko’ Klaassen werkte als apotheker bij Brocades & Stheeman. Leo Westreich was ingenieur, doch mocht in Meppel zijn beroep niet meer uitoefenen. Op zijn persoonskaart staat daar dan ook een streep doorheen.

De vrijgezelle kinderloze Leo Westreich, zoon van David Westreich en Ernesta Glücklich, werd op 27 maart 1883 geboren in het kleine tegenwoordig Tsjechische dorpje Petrovice u Karviné, 18 km van de Pools-Tsjechische dubbelstad Cieszyn/Český Těšín gelegen. Alhoewel hij vier joodse grootouders had beleed Leo sinds 17 augustus 1915 niet langer het joodse geloof; hij was Evangelisch-Luthers.

Op 31 juli 1942 wordt Leo Westreich, tezamen met twintig andere Meppeler joden, naar het werkkamp in Orvelte vervoerd om landbouwwerkzaamheden te verrichten. Als die groep op 3 oktober 1942 wordt doorgevoerd naar Westerbork, mag Leo Westreich als enige terug naar Meppel. Waarom is onduidelijk, maar mogelijk had het te maken met zijn geloof. Als de bezetter echter bepaalt dat Noord-Nederland vanaf 10 april jodenvrij moet zijn, krijgt ook Leo op 8 april bericht van de Meppeler politie dat hij 9 april Meppel moet verlaten. Per trein gaat het naar Kamp Vught, waar hij waarschijnlijk als enige Meppeler jood terecht is gekomen. Vanuit Vught wordt hij te zijner tijd naar Westerbork vervoerd.

Op 4 september 1944 worden Leo Paul Westreich en 2073 andere joden met Transport XXIV/7 naar Theresiënstadt gedeporteerd. Van dit één na laatste transport uit Westerbork overleefden 1231 de Holocaust. Of dat ook voor Leo gold, was tot voor kort onbekend. Maar Anna Hájková van het Studiecentrum Terezin bracht uitkomst. Zij berichtte dat Leo Westreich lid was van een Protestantse groep waarvan de meesten in Terezin zouden blijven. Vijftien werden echter met een van de ‘Herfsttransporte’ naar Auschwitz gedeporteerd, waaronder Leo Westreich. Samen met 1500 anderen vertrok hij op 16 oktober 1944 met Transport Er en is daar waarschijnlijk op 18 oktober gearriveerd. Vanwege zijn hoge leeftijd is Leo met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onmiddellijk vergast. Van ditzelfde transport werden nog 1371 anderen eveneens vermoord.

Met uitzondering van drie personen die Meppel eerder verlieten, bleven de meeste Duits-joodse vluchtelingen tot aan hun deportatie van oktober 1942 in Meppel wonen. Levy Wolff ging naar Dedemsvaart, Emma Hellmann naar Amsterdam en Salomon Rothschild werd opgenomen in psychiatrische inrichting De Joodsche Invalide te Amsterdam. Dat de vlucht uit het hun vijandig gezinde Duitsland niet heeft geholpen blijkt uit onderstaande tabel met overlijdensdata van de buitenlandse joden die op 3 oktober 1942 nog in Meppel aanwezig waren.

Achternaam

Vertrek
naar
werkkamp

Vertrek
naar
Westerbork

Vertrek
uit
Westerbork

Datum
van
overlijden

Plaats
van
overlijden

Blasbalg,
Fritz Jakob David Israël

-

3 okt.
1942

19 okt.
1942

22 okt.
1942

Auschwitz

Böttigheimer,
Elisabeth

-

3 okt.
1942

31 aug.
1943

3 sept.
1943

Auschwitz

Frank,
Albert

31 juli 1942
naar Orvelte

3 okt.
1942

7 sept.
1943

10 sept.
1943

Auschwitz

Frank,
Irma

-

3 okt.
1942

-

30 nov.
1943

Auschwitz

Grünberg,
Henriëtte

-

3 okt.
1942

-

7 juli
1944

Auschwitz

Grünberg,
Elfriede

-

3 okt.
1942

30 okt.
1942

2 nov.
1942

Auschwitz

Hellmann,
Siegfried

-

5 mei
1942

16 juli
1942

30 sept.
1942

Auschwitz

Reinheimer,
Paul

17 aug. 1942
naar Linde

18 aug.
1942

24 aug.
1942

30 sept.
1942

Auschwitz

Seligmann,
Henriëtte

-

3 okt.
1942

7 sept.
1943

10 sept.
1943

Auschwitz

Wechsler,
Treinle

-

3 okt.
1942

Na
31 dec.
1942

3 nov.
1944

Theresiënstadt

Westreich,
Leo Paul

31 juli 1942
naar Orvelte

In Meppel tot
9 april 1943,
gevolgd door
Kamp Vught

4 sept.
1944

18 okt.
1944

Auschwitz


Het huis van Albert, Irma en Henriëtte Frank en Fritz Blasbalg aan de
Steenwijkerstraatweg is het laatste huis rechts.


Op Steenwijkerstraatweg 67 b woonde de familie Frank,
Siegfried Hellmann en Fritz Blasbalg.


Vorige