Coenraad Herman van Es, Schoontje van Es-van de Rhoer en Carolina Mathilda
Coenraad Herman van Es werd in 1876 geboren als een van de zeven
kinderen van Salomon Abraham Levie van Es en Carolina van der Wijk. Hij
trouwde in 1904 met Eva van de Rhoer. Eva werd op 24 maart 1875 geboren
en was een dochter van Abraham van de Rhoer en Matje Glazer en zuster
van een aantal Meppeler Van de Rhoers. Ze
kregen twee kinderen: Carolina Mathilda (geboren op 21 augustus 1905)
en Abraham (geboren op 10 december 1908). In 1930 overleed Eva. Twee
jaar later trouwde Coenraad opnieuw, nu met een jongere zuster van Eva:
Schoontje, geboren op 18 juli 1889. Zowel de kerkelijke inzegening –
door S. Leuvenberg – als de burgerlijke plechtigheid vonden op 15 juli
1932 plaats. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Coenraad
van Es woonde met zijn vrouw Schoontje en dochter Carolina aan het
begin van de Steenwijkerstraatweg, op huisnummer 5. Carolina werkte als
secretaresse bij Brocades & Stheeman. Toen dat vanaf begin 1942
niet meer mogelijk was, kreeg ze een baan als secretaresse bij de
Joodsche Raad. Abraham (Bram) was reeds uit huis en woonde en werkte in
Amsterdam.
|
|
|
|
|
Bram van Es speelde in 1928 in Alcides 4. Op deze foto genomen op het sportveld aan de Weerdstraat: middelste rij, links.
|
|
|
|
|
|
|
|
Bram van Es speelde in
1925 bij de senioren van Alcides. Op deze foto die genomen is op het
veld aan de Weerdstraat staat hij op de achterste rij, 4e
van links.
|
|
|
Coenraad van Es was een bekende Meppeler. Niet alleen vanwege zijn
functie als onderwijzer, maar ook omdat hij in besturen van een aantal
verenigingen zat. Bijvoorbeeld: Nederlandsche Vereeniging tot
Afschaffing van Alcoholische Dranken, Vereeniging voor
Kindervoeding/Kleding, Rode Kruis, Voorzorg, Centraal Genootschap voor
Kinderherstellings- en Vakantiekolonies en de Economische Bond. Als
onderwijzer was hij lange tijd verbonden aan de Akkerschool, die in het
midden van Meppel stond. Niet alleen was hij een goede onderwijzer, ook
hield hij ‘de kop’ er in moeilijke situaties goed bij:
|
|
|
|
|
Coenraad van Es, achterste rij midden, was een gewaardeerd lid van het Rode Kruis te Meppel.
|
|
|
Zoals
op alle scholen was er in die tijd op de Akkerschool om half elf
speelkwartier. Sommige leerlingen moesten meester in dit kwartier
helpen de boekjes voor de volgende les klaar te leggen. Dat gebeurde
natuurlijk ‘vlug, vlug, vlug’, om nog enkele minuten van het
speelkwartier voor interessantere zaken over te houden. Op een dag
legde Engel Strik de leesboekjes klaar voor meester Goedgebure. Om
zoveel mogelijk snelheid te krijgen, gleed hij op zijn sokken van de
ene bank naar de andere. Maar wat gebeurde? Al glijdend kreeg hij een
joekel van een splinter (7 cm. lang en 1 cm. breed) in zijn voet. Engel
gilde als een mager speenvarken en er ontstond enige paniek.
Goedgebure wist niet wat te doen, maar collega Van Es hield het hoofd
koel. Hij stuurde een van de grotere jongens naar schoenmaker Van Tiel
met de opdracht een forse knijptang te halen. Na terugkomst kon met de
operatie beginnen. Twee onderwijzers hielden het slachtoffer vast en
meester Van Es trok met de tang het stuk hout uit de voet van een
vreselijk schreeuwende Engel Strik. Meer dan tien weken zat het
slachtoffer daarna met een ontstoken voet thuis. Geluk bij een ongeluk:
de gebeurtenis zorgde ervoor dat de gemeenteraad van Meppel een royaal
krediet verleende voor de aanschaf van pantoffels voor de
klompendragende leerlingen van de Akkerschool. Wel bewaarde men de
splinter nog jaren op die school. Niet als relikwie, maar ter ‘Ter
Leringe ende Vermaak’ van de leerlingen, zoals toen gebruikelijk was.
|
|
|
|
|
Meester van Es (geheel links) was onderwijzer aan de Akkerschool en
later aan de Noorderschool.
|
|
|
Als onderwijzer had Coenraad van Es natuurlijk ook een rol bij de jaarlijks terugkerende koninginnedag:
Ik
zie nog meester Van Es, zoals hij daar liep met wapperende jaspandjes,
naast ‘zijn’ kinderen in de optocht op Koninginnedag en met hen
meezingend: ‘Wij leven vrij, wij leven blij, op Neerlands dierb’re
grond.’
Waarschijnlijk was
een van zijn goede eigenschappen het feit dat hij een nuchtere kijk op
het leven had. Mevrouw Valentijn-Pol weet zich daarvan nog een
voorbeeld te herinneren:
Ik heb
zeven jaar gewerkt als typiste bij een jodenfirma L.J. Frank
(Stoombootkade), handel in zuidvruchten en bakkerswaren. Ik kan mij nog
goed de eerste dag van de oorlog herinneren. Toen liep ik met de heer
Van Es (die part-time boekhouder bij dit bedrijf was) naar kantoor. De
tranen liepen hem over de wangen en hij zei tegen mij: ‘Marie nu is ‘t
afgelopen; eerst gaan wij en dan gaan jullie.’
Wat dat eerste betreft heeft hij helaas helemaal gelijk gekregen. Hij
werd al snel met de plannen van de Duitsers geconfronteerd, want een
van de eerste maatregelen die ze namen was de joodse leerkrachten uit
hun ambt ontzetten. Hij was op dat moment onderwijzer aan de
Noorderschool en zou dus op non-actief gesteld zijn, ware het niet dat
de gemeente een list verzon. Omdat Van Es de pensioengerechtigde
leeftijd tot op één jaar was genaderd, bood men hem de mogelijkheid van
vervroegd pensioen aan. Als reden werd opgegeven dat ‘[…] de aanvrager
uit hoofde van ziekten of gebreken ongeschikt is geworden voor het
vervullen van genoemde betrekking.’ Hij accepteerde het ‘aanbod’. Zijn
‘ongeschiktheid’ vloeide waarschijnlijk voort uit het feit dat hij in
de loop der jaren behoorlijk doof was geworden en daardoor erg veel
moeite gehad zal hebben om voor de klas te staan.
Niet veel later was het weer raak. Wilden verenigingen in aanmerking
komen voor gemeentelijke subsidie, dan dienden joodse bestuursleden van
bestuursfuncties te worden ontheven. Deze maatregel speelde begin 1941;
Coenraad van Es zat op dat moment in ieder geval nog in het bestuur van
de Vereeniging voor Kindervoeding/Kleding en in het Centraal
Genootschap voor Kinderherstellings- en Vakantiekolonies.
Voorzitter-secretaris J.Ph. Kuipers van de eerste vereniging en
secretaris G. Assendorp van de laatste, haastten zich, na die
bekendmaking te verklaren dat C.H. van Es zijn bestuursfunctie had
neergelegd. Toch opvallend, het gemak waarmee men zijn medebestuurslid
lieten vallen.
|
|
|
|
|
In 1932 maakten zowel Coenraad van Es als dokter Jules Leijdesdorff deel uit van het bestuur van de Vereeniging voor Kindervoeding/
Kleding in Meppel. Jules Leijdesdorff zou de oorlog door
onderduik overleven.
|
|
|
Een
paar weken later (op 24 april 1941) leverde Coenraad zijn radio in bij
het politiebureau in de Hagenstraat. Toen werd het voor joden namelijk
verboden om een radio in bezit te hebben. Blijkbaar heeft hij hiervan,
kritisch als hij was ten aanzien van het gedrag van de Duitsers, wat
geleerd. Reeds voordat de joden hun fiets moesten inleveren, bedacht
Coenraad van Es een list; hij verkocht zowel zijn eigen fiets als die
van zijn vrouw aan de familie A. de Wolde voor een bedrag van f 175,-.
|
|
|
|
|
Een foto van Martha van de Rhoer en Bram van Es ter gelegenheid van hun huwelijk in 1942.
|
|
|
Naarmate
de tijd verstreek, nam druk op de familie Van Es toe. Veel joden, onder
wie zoon Bram, werden naar werkkampen gestuurd. Coenraad deed op
donderdag 10 juni 1942 bij de politie aangifte van vermissing van een
herenrijwiel die hij aan zijn zoon, die kok was in het werkkamp in
Vledder, per vrachtrijder had verzonden. Gelukkig bleek dat op een
vergissing te berusten; de fiets werd onbeheerd in Ruinen teruggevonden.
In de laatste Meppeler Courant die in de oorlog verscheen (die van
vrijdag 12 juni 1942) stond daarover nog een kort berichtje:
Door
den gepensioneerden onderwijzer C. v. E. werd aangegeven, dat een
rijwiel, dat hij aan een vrachtrijder had meegegeven, niet op de plaats
van bestemming was aangekomen. De politie is de fiets vrij zeker op het
spoor.
Op 12 september was Bram weer eens
wat kwijt; nu een koffer met inhoud. Toen hij plotseling moest
verkassen van het werkkamp Vledder naar het kamp te Orvelte, was hij
niet in staat deze koffer mee te nemen en vroeg een onbekende om die
naar zijn ouders in Meppel te zenden. Toen dat niet gebeurd bleek te
zijn, verdacht Bram een collega van hem (De Bruin, kok in het werkkamp
te Vledder) ervan deze gestolen te hebben. Vader Van Es vroeg de
politie om een onderzoek; helaas zonder resultaat. In die tijd
moesten ook de joodse bezittingen ingeleverd worden bij Liro. Coenraad
besefte dat de tijd niet meer veraf zou zijn dat ook zijn vrouw,
dochter en hijzelf weggevoerd zouden worden en zorgde er in ieder geval
voor dat de Duitsers niet al zijn bezittingen in handen kregen.
Aandelen en contant geld gaf hij in bewaring bij Meppelers die hij kon
vertrouwen. Zo deponeerde hij voor f
2.700,- aandelen bij de heer Van der Belt in de Emmastraat en ging een
ander deel van zijn vermogen naar A. de Wolde. Een schrijven
betreffende de bij Van der Belt in bewaring gestelde aandelen is
bewaard gebleven:
Meppel, 16 juli 1945
Ik
ontving van den Heer H. v.d. Belt te Meppel Emmastraat 8 voor een som
groot f 2.700,- zevenen twintig honderd gulden aan effecten,
toebehorende aan C.H. van Es bij genoemde v.d. Belt in bewaring geweest.
De bewindvoerder,
A. de Wolde, Jzn.
Naar Liro ging waarschijnlijk aanzienlijk minder, want bij de liquidatie van dit instituut kwam in 1951 slechts een bedrag van f
777,29 ten gunste van de familie Van Es boven water. Een deel van de
bezittingen was veiliggesteld, voor de familie zelf was dat niet het
geval. Op 3 oktober 1942 werden vader, moeder en dochter uit hun huis
gehaald en naar Westerbork gebracht. Zoon Bram, inmiddels getrouwd met
Martha van de Rhoer, was via een aantal werkkampen ook in Westerbork
aangeland. Daar ontmoette hij niet alleen zijn ouders, maar ook zijn
vrouw. Het ging allemaal heel snel: Coenraad, Schoontje en Carolina
werden op 9 oktober tezamen met vele andere Meppeler joden naar
Auschwitz gedeporteerd en daar op 12 oktober vermoord. Nadat Bram en
Martha ongeveer twee jaar in Westerbork waren geïnterneerd, werden ze
in 1944 naar Theresienstadt vervoerd. Na drie weken werd Bram
gedeporteerd naar Auschwitz, waar hij werd vermoord. Martha overleefde
Theresienstadt. Ze werd bevrijd door de Russen en keerde met een
Frans-Canadese divisie terug naar Nederland. Nadat de familie Van
Es op 3 oktober uit huis was gehaald, werd het verzegeld en
leeggehaald. Per 26 oktober kwam het ter beschikking van de Weermacht.
Niet lang waarschijnlijk, want in 1943 werd het pand voor f
4.500,- verkocht aan de heer Albert Boverhof, caféhouder te Vledder,
die als NSBer dacht dat hij wel in aanmerking voor dit huis zou kunnen
komen. Na de oorlog zou hij, wel na een jarenlange procedure, zijn
‘bezit’ weer moeten afstaan aan de enige overlevende erfgename van de
heer en mevrouw Van Es: Martha van Es-van de Rhoer.
|